Mijn narcistische ouders
Mijn moeder deelde alles met mij. In de jaren 70 beweerde ze dat ze ‘door de lucht’ contacten met de overleden Wim Sonneveld en Dietrich Bonhoeffer onderhield.
Ook kon ze ‘door de muur heen voelen’ en was Jezus een keer haar slaapkamer binnengetreden; in fel licht.
Verder vertrouwde ze me op een dag toe dat ze zwanger was en ze wist al dat het een meisje zou worden. Er bleek niks van waar te zijn. Het kon ook helemaal niet want mijn moeder was gesteriliseerd. Maar ik dacht dat het normaal was wat ze allemaal uitkraamde, al gaf het me veel stress. Ik was ook nog maar een jongetje van hooguit 8.
Haar gevoelens voor andere mannen schreef ze op in groene schriftjes, die ik stiekem las. Op die manier wilde ik grip krijgen op haar slechte huwelijk. Avond aan avond maakten mijn ouders ruzie; iets wat mijn jongere broertje volledig ontging maar waar ik me nogal zorgen over maakte.
Regelmatig kwam mijn moeder na middernacht thuis van kerkraadsvergaderingen – waar die andere mannen waren – en alle keren hield ik mezelf wakker. Ik kon pas gaan slapen wanneer iedereen (zelfs onze kat) veilig op het honk was teruggekeerd.
Schaamte
In mijn vroegpubertijd begon ze zich openlijk voor me te schamen. Ze vond me te dik, ik knipperde te nerveus met mijn ogen, keek boos en sommige kinderen vonden mij niet leuk, zei ze. Maar haar verantwoordelijkheid nam ze niet. Ze had het te druk met roddelen over anderen, pilsjes drinken en alsmaar tukjes doen op de bank.
Een jaartje later begon ze ineens over ons buurmeisje die haar ouders had zien vrijen. Ze vroeg of ik daar ook iets voor voelde. Ik gaf haar te kennen dat ik er geen zin in had en ze vond me preuts.
Later wilde ze met een zorgelijke blik van me weten of ik jongens soms leuk vond. Ze had namelijk een afbeelding van een half ontblote jongen met bokshandschoenen aan in mijn bureaula zien liggen. Maar die foto had ik enkel bewaard omdat ik graag op kickboksen wilde.
Omdat mijn moeder nogal erudiet overkwam – ze verschool zich achter honderden boeken, waarvan ze het overgrote deel niet eens gelezen had – wist ze haar ware persoonlijkheid voor de buitenwereld goed verborgen te houden. Voor hen was ze een goedlachse en belezen dametje.
Maar niets was minder waar. Ze had last van angsten, depressies en stemmingswisselingen – of heel boos of heel goeiig – en ik wist nooit precies wat ik aan haar had.
Mijn vader
De ruzies tussen mijn ouders werden minder toen mijn moeder een bijbelstudie ging doen en mijn vader zich met mij ging bemoeien.
Dat verliep als volgt:
Hij deed de verkoop van luxe zeiljachten binnen een familiebedrijf. Dit zette hem onder constante druk, vooral ook omdat zijn vader (mijn opa) over zijn schouders meekeek.
Mijn opa was een opvliegende bruut, die maar één kind had: de scheepswerf, die hij na de oorlog eigenhandig tot een florerend dorpsbedrijf had opgebouwd.
Mijn vader dronk veel, gebruikte antidepressiva en was nogal onzeker. Iedere middag meldde hij zich, na het werk, bij mijn grootouders aan huis. Dan schonk mijn oma jenevertjes voor hem in en sneed jonge kaas aan, terwijl mijn opa viste naar nieuws omtrent klanten, werknemers en vooral: geld.
Om half 7 kwam mijn vader dan thuis waarna hij met mijn moeder door-borrelde totdat we rond half 8 eens gingen eten. Smakeloos en verpieterd voedsel kregen we. Maar mijn vader bleef met zijn gedrogeerde kop mijn moeder maar prijzen hoe heerlijk het allemaal wel niet smaakte. Hij greep haar na het eten vaak ook nog even tussen haar benen en smiespelde de meest ranzige dingen in haar oor. Dan geneerde ik me. Maar tegelijkertijd voelde ik me weer schuldig, ‘omdat ik zo preuts was’.
Schuldgevoel
Binnen dit ‘gezinsleven’ ontwikkelde zich een gezamenlijke hobby nl.: trompetspelen. Ik bleek er talent voor te hebben. En omdat mijn vader ook in zijn jeugd trompet had gespeeld (mijn trompet kreeg ik van hem ‘in bruikleen’) besloot hij, samen met mij, zijn oude liefhebberij weer op te pakken. Hij kocht een tweede trompet, ging les nemen op de muziekschool en voor mij regelde hij een dure – privé trompetleraar. Ik voelde me heel bijzonder. Maar ook erg schuldig.
Want vrijwel wekelijks confronteerde mijn vader me met de hoge kosten, waarvoor hij zich naar eigen zeggen ‘uit de naad moest werken’ – wat ie ‘met alle liefde deed’. Na deze mededeling volgde er dan: ‘Jammer dat een klein beetje dankbaarheid van jouw kant al te veel gevraagd is. De meeste kinderen moeten het met veel minder doen dan jij.’
Mijn verdediging werd vervolgens weer bekritiseerd met: ‘Waarom toch altijd weer die grauw en die snauw tegen je oude vader, ‘hij’ bedoelt het zo goed met je?!’ (hij praatte vaak in de derde persoon over zichzelf)
Nooit goed genoeg
Hij hield opvoedkundige speeches, waarbij minimaal mijn moeder maar liever nog wat meer mensen aanwezig dienden te zijn. Te lage schoolcijfers, fiets niet in de schuur gezet, kamer niet opgeruimd of een deuk in mijn (zijn) trompet waren favoriete aanleidingen. Het leek soms wel of ie hoopte dat ik faalde. En wanneer hij van de trompetleraar – die 10 jaar lang bij ons thuis lesgaf – kreeg ontfutseld dat ik te weinig had gestudeerd, had hij helemaal een topavond.
Met een zwaar sjekkie tussen zijn vingers en een jenevertje binnen handbereik wist hij met samengeknepen oogjes de trompetleraar er op de meest redelijke toon van te overtuigen hoe goed ie het met mij voorhad en wat een ondankbare, luie, onverantwoordelijke zoon ik was.
Ik joeg de mensen tegen me in het harnas, lag te lang op mijn nest en had het te hoog in mijn bol.
‘Als je wilt dat we de trompetlessen stopzetten, even goeie vrienden hoor!’, dreigde hij vaak. Maar dat was gek genoeg het ergste wat me had kunnen overkomen, toentertijd.
En de trompetleraar was het altijd roerend met mijn vader eens. Hij werd er dan ook vorstelijk voor betaald. Ik verdedigde me dan, waarna mijn vader vervolgens weer kon aantonen hoe ondankbaar ik was: ‘Tegen je trompetleraar heb je nooit zo’n grote mond, terwijl ik je lessen betaal!’
Tevens werd gedreigd met stopzetting van de lessen toen de scheepswerf in een crisis verkeerde. Nachten lag ik er wakker van: van de trompet en van de werf. Ik begon dwangmatig te tellen en dingen aan te raken. En ik ontwikkelde een zenuwtrekje.
Op een middag verklaarde mijn moeder dat er eindelijk een boot verkocht was. Ik en mijn broertje moesten onze mooiste kleren aantrekken. ‘Papa komt zo thuis en dan gaan we het met z’n allen in een restaurantje vieren’, zei ze op geheimzinnige toon.
Maar m’n vader kwam pas laat in de avond thuis, zonder enig resultaat. M’n moeder had het nieuws weer eens ‘verkeerd ingestraald gekregen’. We moesten onze mond erover houden en werden omgekocht met patat.
Grootheidswaan
Toen het allemaal weer wat beter liep op de werf, besloot mijn vader les te gaan nemen bij dezelfde trompetleraar als ik. Om hem te vlijen zei de leraar soms tegen mijn vader dat hij ‘een hele grote had kunnen worden’; als ie de kans had gehad. Dan zat ie te glimmen op zijn stoel.
Maar in werkelijkheid kwam er, zeker tijdens een openbare uitvoering, geen fatsoenlijke noot uit zijn trompet. Dan had hij last van zenuwen. Hij verdedigde zich onmiddellijk door te melden dat ie op de scheepswerf miljoenendeals afsloot, waarvoor ie zich geen seconde zenuwachtig maakte. Waarom het op het podium niet lukte, was voor hem dan ook een raadsel.
Op ledenvergaderingen van onze Harmonie hield ie de mooiste lulverhalen, waarin alles anders moest. Maar wanneer ze hem vroegen om in het bestuur te komen, gaf ie niet thuis.
Soms leek het wel of hij vrijwel alles wat ik leuk vond, van me afpakte. Hij bouwde een 2 meter hoge vlieger – nadat ik met een klein vliegertje thuis was gekomen – en hij construeerde een gigantisch modelvliegtuig, waar ie bijna zelf in kon zitten – toen ik ergens in een vuilnisbak een opwindbaar propellervliegtuigje had gevonden.
Hij wist zogenaamd alles beter
Omdat mijn beide ouders vonden dat ik onlogische gedachtegangen had, moest er op de HAVO wiskunde in mijn pakket komen: om de mensen beter te kunnen begrijpen. Mijn vader ging me bijles geven want hij had zelf ook veel aan wiskunde gehad. Alles ‘met de beste bedoelingen’, uiteraard.
‘Jochie, luister nou eens een keertje naar je oude vader’, zei hij soms op psychologiserende, haast invoelende toon, ‘ik weet precies waar het bij jou aan schort, ik heb je immers gemaakt.’
Haalde ik eerst nog negens en tienen voor wiskunde, met de bijlessen van mijn vader – die steevast eindigden in conflict – werden het enen en tweeën: ‘Het jong luistert niet, het is laks, lui en hij wijst me af.’
En mijn moeder is er nooit en te nimmer tussen gaan staan, al beweert ze tegenwoordig van wel. Toen de conflicten zich verhevigden, leek het haar zelfs een goed idee om mij een poosje bij een boer in de Achterhoek te stallen. (Waarschijnlijk wilde ze het zelf maar al te graag.) Deze mededeling gaf me enkel maar meer stress – en het is er nooit van gekomen.
Nog meer schuldgevoel
Ook de trompetlessen werden voor mij een almaar grotere opgave en mijn moeder zei meer dan eens dat het lesgeld later met mijn broertje nog maar eens rechtgetrokken moest worden. Ik maakte me steeds zenuwachtiger en het leek soms wel of ik tijdens de lessen blackouts had. Dan noemde de leraar me verstrooid.
Vanuit een enorm schuldgevoel besloot ik naar het conservatorium te gaan: al heeft mijn vader me na dit besluit een keer hard op mijn mond geslagen, waardoor mijn plan nog even op losse schroeven kwam te staan. Zijn koele reactie: ‘dat had ik niet mogen doen’, klonk alsof dit vergrijp eerder vervelend was voor hem dan voor mij. Alsof hij even de regie kwijt was en het niet helemaal meer volgens script ging.
Ook zei hij vaak: ‘Jongen, je hoeft van mij niet naar het conservatorium, je kunt doen en laten wat je wilt, ik sta je geen strobreed in de weg.’ Een loze mededeling leek het. Wel voelde ik me erg schuldig. Ik geloofde ieder woord uit zijn mond. Maar hij zei juist: ‘Waarom geloof je je oude vader nooit eens.’
Die paar keer in mijn jeugd dat ik hem echt nodig had, kwam er niet veel meer uit dan: ‘Je hebt het allemaal aan jezelf te danken, jochie.’
Ik hoopte enkel op wat steun en vertrouwen. Alleen, voor dat soort zaken moest je niet bij mijn vader zijn. Hij gunde me het licht in de ogen niet; onder voortdurende verdediging dat ie ‘het allerbeste met me voor had.’
En dat laatste geloofde ik voor 100%. In mijn beleving had ik custom-made ouders: niet perfect, zoals ze zelf ook ‘ruimhartig’ toegaven maar wel perfect anticiperend op het slechte kind dat ik was. Ik was slecht, zij waren goed. In werkelijkheid was het precies andersom.
De beroeps-studie-trompet ving ik aan met een HAVO-pretpakket-diploma, een beschadigde lip en een hoofd vol schuld. En mijn vader deed er nog een schepje boven op: ‘Je hoeft niet te rekenen op een ouderlijke bijdrage. En als het misgaat hoef je ook niet bij mij aan te komen kloppen voor een baantje op de werf. Leer nou maar eens je eigen kloten klaren. Ik trek mijn handen ervan af!’
Vervolgens werd ik dagelijks, via mijn moeder, gepusht om hun huis te verlaten.
Zo achteraf bezien, hebben mijn eerste stappen op weg naar volwassenheid eerder iets van een strafexpeditie dan een blijde herinnering. En ik voelde me in die tijd ook nog is schuldig als ‘omstanders’ zeiden: ‘Waarom heb je toch altijd zo’n zorgelijke blik? Je hebt talent. De toekomst ligt voor je!’
Minderwaardigheidscomplex
Twee HBO opleidingen heb ik afgerond (conservatorium en filmacademie) maar qua werk bleef het bij postbode en taxichauffeur. Het commentaar van de leraren/medestudenten/collega’s was meestal: ‘Je hebt wel talent maar je gelooft er niet in.’ Ook vonden ze me een pleaser, nerveus, onzeker, negatief en onverantwoordelijk. Of ik had sterallures. In de kroeg noemden ze me ‘Het wonderkind van 40’: naar een liedje van Boudewijn de Groot, waarin de zin ‘hij heeft de wereld opgelicht’, voorkomt. Dit ‘wonderkind’ pleegt uiteindelijk zelfmoord.
Ze hadden gelijk. Ik hield mezelf lange tijd op de been door in droombeelden te geloven. Ik waande me specialer dan anderen. Nog even en ik was een ster. Maar uiteindelijk leek zelfs een baantje als museumsuppoost te hoog gegrepen.
Totdat, 12 jaar geleden, mijn moeder langskwam met de mededeling dat ik nooit meer hoefde te werken. Een ‘lerarensalaris’ zou ik krijgen. Mijn opa was namelijk overleden en mijn vader had zich voor 3,2 miljoen uit laten kopen. Middels schenkingen zou ik bevrijd blijven van financiële zorgen.
Raar was wel, dat mijn vader het zelf niet kwam vertellen. Toen verklaarde ik dat door te denken dat ik nooit aardig tegen hem was geweest en dat hij me, als een soort weldoener, desondanks wilde delen in zijn geluk. (Nog meer schuld erbij!)
Ik kan nu wel stellen dat ook de afgelopen 12 jaar, met de schenking, een hel zijn geweest. Op één positieve gebeurtenis na: de geboorte van mijn zoon in 2009. Mijn ouders keken niet naar hem om en gaven mij er de schuld van.
Therapie
Van hun geld onderhield ik mijn gezin en betaalde er een hypnotherapeut voor. Vier jaar liep ik bij deze man. Soms kwam ik er wel twee maal per week. De therapeut diagnosticeerde een ‘dubbele binding’ – paradoxale opvoeding. Het incident waarbij mijn vader mij vol op mijn mond ramde terwijl ie tegelijk die peperdure trompetlessen bekostigde, vertaalde hij als ‘het topje van de ijsberg’.
Aan de (verborgen) klomp ijs werkten we als volgt:
Hij vroeg aan het begin van iedere sessie of ik al wist wat ik wilde gaan doen (qua werk). Ik kon daar nooit direct op antwoorden. Daarna liet hij me praten en praten (associërend) wat eigenlijk neerkwam op mezelf non stop verdedigen. Ondertussen keek hij streng naar de bewegingen die mijn handen maakten (een soort impuls-bezwering leek het). Dat was het. Dat was de therapie.
De therapeut werd een soort vaderfiguur (ik vermoedde zelfs dat dit zijn bedoeling was; om me vanuit die rol uit de double bind modus te krijgen) en ik meende dat zijn autobiografisch boek ‘Tovenaars’ over ons ging. Ik dacht dat ik zijn tovenaarsleerling was. Vier jaar later nam ik afscheid van hem en begon vervolgens overal uilen en hangbuikzwijnen te zien. Ik geloofde dat hij wraak nam, omdat ik bij hem was weggegaan.
Toen belandde ik voor 2 weken op de acute opnameafdeling van het U.M.C. Ik was in een psychose geraakt. Van de hypnotherapeut heb ik nooit meer iets vernomen.
De diverse hulpinstanties zeiden allemaal wat anders: bipolaire stoornis, paranoia, schuldwanen, ADHD, schizotypische persoonlijkheidsstoornis.
Het kneusje van de familie
Die twee keer dat ik contact met mijn ouders zocht, kwamen ze steeds weer terug op hun verklaring dat ik eerst moet vinden dat ze goede ouders zijn geweest. Zo verkopen ze zich tegenwoordig aan die oh zo belangrijke buitenwereld: ‘Met onze zoon hebben we geen contact meer omdat hij vindt dat we het slecht gedaan hebben’.
Dat vind ik inderdaad! maar ik heb het ze nooit kunnen zeggen omdat ze zich ‘schuilhouden’. Bovendien is het nog geen reden om je kleinkind af te wijzen. Middels een mail heb ik daarom voorzichtig geopperd of mijn vader dan misschien een goede opa voor zijn kleinzoon wil zijn.
Het antwoord was, dat ie – jaren geleden al – een streep onder ons contract (hij bedoelde contact, maar schreef contract) had gezet ‘om nog min of meer gelukkig te kunnen leven’.
Communiceren met mijn moeder lukt niet omdat ze er naar eigen zeggen ‘niet meer tussen gaat staan’. Ze gunt zichzelf blijkbaar ‘een rustige oude dag’ en heeft een soort gekkenbondje met mijn vader gesloten. En al het zweverige is er vanaf. Wel heeft ze mij terloops medegedeeld dat ze nog iedere dag met me bezig is.
Ik ben het kneusje van de familie: ‘Een arbeidsongeschikte die alle wijze raad van zijn liefhebbende ouders in de wind heeft geslagen.’
Omslagpunt
Geloof het of niet: tot ongeveer tweeënhalf jaar geleden dacht ik nog dat de bovenstaande omschrijving werkelijk op mij van toepassing was.
Zó listig zit een (verborgen) narcistische mishandeling in elkaar: je wordt voortdurend tegen jezelf uitgespeeld. Ze slaan je lippen beurs en beschuldigen je tegelijk dat je te weinig op je trompet studeert; terwijl ze zich naar eigen zeggen uit de naad moeten werken om je dure trompetlessen te kunnen betalen.
Je kunt hiermee dus echt iemand gek maken. En dat is dan ook gebeurd.
Het UMC, twee GGZ’s, een hypnotherapeut, een psychiater en een psycholoog stelden verschillende diagnoses en ik kreeg de meest uiteenlopende medicatie voorgeschreven: risperdal, lithium, oxazepam, zoloft, abilify.
Dit heeft, zonder erover uit te wijden, volgens mij met onkunde en geld te maken (bij de psychiater wapperden letterlijk de Zoloft vlaggen aan de voor-pui en was het ‘voor praten nog veels te vroeg’).
Na tien jaar gezeik met de zgn. hulpinstanties besloot ik het heft in eigen hand te nemen (hoe depressief ik ook was) en ik had geluk: ik stuitte per toeval op de narcisme-website van Iris Koops. Dit ging over mij! Via Iris heb ik de juiste hulp gevonden en er werd bij mij een complextrauma gediagnosticeerd: veroorzaakt door narcistische ouders.
Eindelijk duidelijkheid!